‘Hoe oud ben jij?’ De middelste wil alles meten.
Het verbaast hem dat ik het uit moet rekenen.
‘Zoiets weet je toch?’
Voor het antwoord is geen tijd, nieuwe vragen prangen. Hoe groot ben ik? Hoe groot is hij? Hoe groot moet je voor een achtbaan zijn?
Groot genoeg, zo blijkt. Voor de achtbaan met het treintje. Voor de achtbaan met de karretjes die draaien. Voor de snelste, hoogste, langste houten achtbaan van de Benelux.
Tergend langzaam tokkelen we tot 35 meter hoogte… en dan storten we de diepte in en razen in de rondte met 90 kilometer per uur, 1077 meter lang.
Voor het eerst in mijn pretparkcarrière ben ik bang. Bang dat hij bang is, of misselijk, of zichzelf bevuilt. Maar nee hoor, meneer wil nog een keer en nog een keer en nog een keer. Gillend gieren we de dag door met een g-kracht van ruim 2.
’s Avonds eet hij extra frietjes, ik laat de mijne staan. Hoe oud ik ben? Misschien hiervoor te oud.
De draaimolen is onbemand. De glühwein is er niet vandaag. Het knutselhonk laat zich lang zoeken en dan vergt veel van onze onderkoelde creativiteit. Het Feest van Licht in Museumpark Orientalis is niet wat we hadden verwacht.
Het leek ons mooi het grut wat mee te geven van de kerstgedachte achter de kado’s, maar de Oudste weet al hoe het zit met de zon, de Tweede kent de wijzen zelfs bij naam, de Kleine is verkleumd en ik verval tot lolly’s om toch nog te scoren.
Tijdens onze aftocht langs de lampjes evalueert het kroost de ervaring. ‘Er was niet veel feest, maar wel veel licht.’
Was het daar niet om begonnen?
Regen
Ik wil zeggen dat het regent maar een correcte weergave van de werkelijkheid is dat niet. Al dagen hangen druppels aan de wolken als grijze kralen van een deurgordijn. Terwijl ik dapper volhou op mijn slippers, want heus, het wordt straks echt weer droog, ontdek ik waar het schoeisel eigenlijk zijn naam aan dankt. Geen goed idee met zoveel nattigheid. Maar wat is een zomer zonder blote voeten? Koud is het niet, maar kil is het wel.
Waarom, vraagt u zich vast af, gaan we dan naar Dublin, waar naar verluidt de zon nog niet is uitgevonden, maar al wel een zee aan water viel? Omdat het kan, of om precies te zijn, omdat het kon. Meedoen aan de Dublin Rock ‘n’ Roll half marathon, met op iedere mijl een band en een muzikale biertuin bij de finish.
Even voor de duidelijkheid: je moet nog wel zelf lopen, hardlopen, en hoewel dat doorgaans geen probleem is, deed de training ons ditmaal beiden de das om, wegens hardnekkig blessureleed aan Jurs enkel en mijn knie. Bijna dan. Want hoewel de sportarts mij onverbiddelijk veroordeelde tot levenslang geheel onthouden, werd dat vonnis in hoger beroep bij de sportorthopeed mij Gode zij dank weer kwijt gescholden. Ik was voorwaardelijk vrij, weliswaar met een brace om mijn been, maar die bleek uitkomst te bieden. Vlak voor de wedstrijd zijn knie en enkel aan de herstellende hand, althans sterk genoeg om de alternatieve 10km te rocken en rennen.
Dus trotseren we eveneens het niet aflatende front aan storingen op Neerlands spoor (regenrails?) en Schiphols uitzonderlijk strenge controles op, jawel, paraplu’s. Ryan Air stijgt pas op tegen de tijd dat we hoopten te landen, maar neemt ons mee onder, boven, door de wattendeken naar een watergroen eiland, waar dikke plukken wolk het avondblauw drogen.
Volgende haltes: Bus, AirBnB, Temple Bar, bed.
Er vallen gaten, zoveel gaten dat de meeuwen ons naar buiten schreeuwen en het enkel regent in de zon. De zon!
‘s Ochtends rekt het wit zich uit, lui en zorgeloos als haar gasten, tot het ongemerkt te dun wordt om de hemelse gewelven te bedekken. Er vallen gaten, zoveel gaten dat de meeuwen ons naar buiten schreeuwen en het enkel regent in de zon. De zon!
We wandelen de stad door, van St. Patrick’s Cathedral tot St. Stephen’s Green, met coffee to go in de ochtend. We meanderen langs de smaragdgroene Liffey, langs kleurige deuren met gouden beslag en uitbundige bloemen, met English tea zonder melk in de middag. We banjeren van boekwinkel naar bar, terwijl we heerlijk kijken, lezen, kletsen en concluderen dat Kilkenny niet ons bier is, maar O’Hara met live muziek in de avond uitstekend vermaakt. Ons bed is een beproeving, wiebelend als wiegen we op water en zo krap in de kamer geklemd dat we over het voeteneind klauteren om raam of deur te bereiken. Maar we slapen als een blok.
Voor een foto
Vanochtend treffen we het firmament bestrooid met vegen poedersuiker en toefjes slagroom aan de horizon. De zon meldt zich als eregast op haar eigen meteorologisch feestje en tilt de temperatuur met vlagen op tot standje korte broek. In Dublin vier je zoveel blauw het beste in het groen. De halve stad is met ons neergestreken in St Stephen’s Green, waar de verbodsbordjes op het gras slechts formeel weerstand bieden aan de invasie blote voeten, benen, bovenlijven. Hier is het te doen.
Languit liggend in het gras, trekt het grondvocht in mijn broek en de zonnewarmte in mijn botten. Heer. Lijk. Voorzie mij van goed gezelschap, picknickproviand plus leesvoer en ik geniet zolang de voorraad strekt (of mijn blaas: fantastische fontein, maar waar is het toilet?). Naast ons speelt een jonge vader met een dochter van een jaar of tien. We vermoeden dat hij ‘haar heeft’ dit weekend, maar waar zie je zoiets eigenlijk aan? Zij komt met een calippo, hij stalt vier verschillende zakjes chips uit naast zijn rugzak. Eén van elke smaak, alsof hij niet wist welke ze het liefst zou willen. Op de grond ligt een rugbybal voor straks, maar eerst maken ze een praatje – en een foto.
Er is iets in de manier waarop buurman de vraag stelt. Alsof hij zich oprecht excuseert voor het verstoren van onze rust in een park overladen met krijsende kinderen, alsof hij toestemming vraagt voor het betreden van onze persoonlijke ruimte op deze openbare plek.
Of wij dat misschien voor hen willen doen? Hij doelt uiteraard op Jurriaan, die met een bord op zijn buik niet vaker benaderd zou worden voor dit soort verzoeken. Maar er is iets in de manier waarop buurman de vraag stelt. Alsof hij zich oprecht excuseert voor het verstoren van onze rust in een park overladen met krijsende kinderen, alsof hij toestemming vraagt voor het betreden van onze persoonlijke ruimte op deze openbare plek.
Zij poseren, Jurriaan knipt een paar kiekjes. ‘Thank you,’ zegt de vader, ‘for your time.’ Het valt me op dat hij die formulering kiest. Geen Hollands “Hé bedankt hè!” half over een schouder terwijl de aandacht alweer elders is. Geen Amerikaans woorden van dank zo uit verhouding tot de daad, dat ze afdoen aan de waarde van beide. De man bedankt, voor de tijd.
Ik begrijp niet precies wat hier gebeurt, waarom het anders is, of het überhaupt wel anders is.
Dan draait hij zich nogmaals om. Willen we misschien een zakje chips? Hij heeft er vier en hoeft er maar twee.
Al kocht ik ze van mijn allerlaatste euro’s, thuis bij de Coop om de hoek, dan geloof ik niet dat de gemiddelde kassajuf mij een blik waardig zou gunnen, laat staan dat ik die retourneer. Deze man biedt ons met vriendelijkheid zijn eigen etenswaren aan. We slaan ze af, maar later vraag ik me af, of hij ooit zal vermoeden, dat hij met een foto en twee zakjes chips, veel meer nog dan zijn dochter op kan voeden?
Raceday
Mijn grootste angst, zo had ik het genoemd, om nooit meer hard te kunnen lopen. Ik zie mezelf nog zitten bij de sportarts, toen ze zwijgend naar de foto’s keek. Schade zag ze, onherstelbare schade aan de knieschijf, van het soort waar ik me maar bij neer moest zien te leggen. ‘Tel je zegeningen,’ zei ze, ‘laat het los.’ Hier was weinig aan te doen.
Ik voelde me verslagen zonder mijn hobby, waar ik zoveel in had gestopt en meer nog uit had gehaald. Geen marathons meer voor mij, de hele noch de halve. Misschien, als het mee zat, zou ik ooit nog maximaal een uurtje mogen joggen, maar niet veel meer dan dat en zeker niet te vaak. Dit was een drama, een drama met een grote D.
Maar laten we wel wezen, we hadden het over een hardloopblessure. Van een amateuratleet (niet eens zo’n hele snelle), ontstaan door overbelasting (oftewel mijn eigen fout). En hoewel ik moeilijk kon knielen of hurken en nog moeilijker de trap beklom, was de ergste pijn met name mentaal.
De orthopeed trok uit dezelfde scans echter een heel andere conclusie. Het euvel zat niet in het bot maar in de pees, en hoe hardnekkig ook, wat hem betreft mocht ik best lopen. Dat wil zeggen, met een voorzichtig schema voor herstel. Liep ik vorig jaar drie uur, nu begon ik weer bij drie minuten. Met veel geduld nam de pijn af en de duur toe, tot hopelijk vandaag 10 kilometer zonder klachten. Dit is een droom, een droom met een grote D.
Met tranen in de ogen sta ik in het startvak. Het is koud, bewolkt en winderig, maar inmiddels weet ik dat het Ierse weer zich amper laat voorspellen. Resultaten uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst, over een kwartier kan het compleet veranderd zijn. Gold dat ook maar voor het hogedrukgebied in mijn darmen ten gevolge van een gemiste toiletbezoek – de rijen bij de dixies reiken ver voorbij het startschot. Voor het eerst ben ik blij dat ik vandaag ‘maar’ een uurtje hoef te lopen.
Naast mij staat een stoere kerel. Hij lijkt nerveus noch opgefokt. Type zwart shirt, bandana op de kop, stalen gezicht en stalen benen.
Naast mij staat een stoere kerel. Hij lijkt nerveus noch opgefokt. Type zwart shirt, bandana op de kop, stalen gezicht en stalen benen. Wacht even. Ik kijk nog een keer, maar zag het toch goed. De man draagt protheses vanaf de knie, links en rechts, met daaronder zwarte hardloopschoenen, waar hij volstrekt ontspannen hen en weer op hopt om warm worden of te blijven. Dat laat ik even bezinken.
In de drukte van de gefaseerde start verlies ik hem uit het oog en eerlijk gezegd ook uit mijn gedachten. Ik loop. Ik loop! Mijn buik dicteert genadeloos mijn tempo: te laag en ik riskeer een sanitaire noodstop, te hoog en ik forceer een sanitaire noodstop. Enfin, u kunt zich er vast van alles bij voorstellen. Na alle omzwervingen van de afgelopen dagen, loopt mijn lijf alleen maar lekker in de middelste versnelling en dat is goed. Ik kan en mag ook helemaal niet anders. Deze race is om te testen, om te genieten en vooral om te vieren dat het kan.
En het gaat, het gaat goed! Langs het water, bij de bandjes, over de brug heen, bij de bandjes, over de heuvel, bij de bandjes, door het park. Nu ik niet strijd voor een tijd, heb ik meer oog voor mijn omgeving en meer oor voor de muziek, ook al loop ik van dixie naar dixie, in continu debat: ga ik bij deze of bij de volgende, deze of de volgende, deze of de volgende, deze of de finish? Lachend sprint ik over de eindstreep – en race linea recta door naar het toilet er achter. Wat een opluchting! In meerdere opzichten. Als een kind ben ik zo blij. Het is gelukt, ik kan weer lopen, ik bén er weer!
Pas later realiseer ik me dat ik me dat ik vooral bezig ben geweest met mijn buik. Mijn knie heb ik geen enkele keer gevoeld. Wat een luxe dat enkel hoge nood vandaag wat weerstand bood. Ik denk ik aan de man met/zonder voeten. Hoe zou het met hem zijn? Hoewel 10 km de kortste afstand is, loopt de gemiddelde deelnemer vandaag een halve marathon. Ik hoop dat hij er één van is.
Dat is pas een wonder. Een wonder met een grote W.
Running away
‘Excuse me. Do ya speak English?’
Voor ons stopt een bouwvakkersbus. Achter puilt een houten meubel uit, voor een tweetal mannen. Ze zijn van het soort dat het woord ‘potig’ belichaamt als waren ze een visuele definitie. Groot en sterk. De chauffeur leunt uit het portier, zijn lijf bedekt met wonden, zijn tanden gereduceerd tot drie. Een impulsief plan om van hartje stad langs de kust naar Howth te kuieren, voert ons door Dublins buitenwijken en langs Dublins buitenfiguren. Ik ben blij om Jurriaans hand in de mijne te voelen.
‘Yeah, we do,’ zegt hij, hoewel een betere vraag is of zij het spreken en of wij dat verstaan.
‘Can I ask ya sometin?’ vraagt de potige man in plat dialect. Als Amerikanen converseren met een ‘hot potatoe’ in de mond, knauwen de Ieren met de tanden op elkaar. De ‘th’ produceer je zonder consumptie en de ‘r’ laat je lekker lang rollen. ‘Thirty three’ is hier gewoon ‘tirrty trree’. Eenmaal gewend is het even makkelijk als vermakelijk.
‘Sure,’ zegt Jur. ‘Fire away.’
‘Arre ya afrraid she’s rrunning away?’
Huh? We kijken vast een moeilijk, want de potige man stuurt een geamuseerde blik van mij naar onze handen en dan terug naar Jur. Of ‘ie bang is dat z’n meisje wegloopt als ‘ie loslaat? Gek genoeg is dit al de tweede keer dat we dat horen, maar voor ik er iets over kan vragen zijn we al bij ‘wherre arre ya frrom?’ en ‘wherre arre ya goin?’
‘Howth’ proberen wij op z’n Engels, ‘Hout’ verbetert hij haast Hollands. O ja.
Dan komt het. Of hij ook even mijn hand vast mag houden? De mijne verdwijnt in de zijne, een kinderhandje in een kolenschop met eelt en schaaf en zwarte randjes rond de nagels. Moment = kracht x massa, herinner ik me van de middelbare school en dan is het voorbij.
Moment = kracht x massa, herinner ik me van de middelbare school en dan is het voorbij.
‘Have a grreat day,’ zegt de potige man. In alle rust rijdt hij verder. In verwondering blijven wij staan.
Schizophrenic
Het is zo’n dag met een koninklijk gouden gloed en de intense kleuren die je alleen aan de kust tegenkomt. Een goed uur later hoost een grote donkergrijze wolk de wereld zwartwit.
‘Over vijf minuten kun je wel weer verder,’ adviseert de eigenaar van onze schuilplaats, terwijl zijn dakgoot overstroomt. ‘Irrish weader is schizophrrenic’.
En warempel, hij heeft gelijk. Zo snel als het dicht trok, zo snel trekt het open. Regen of geen regen, Dublin is verrassend verfrissend.