Tag Archief van: geluk

Snel rende ik mijn werkweek uit, vlak voordat het weekend voor de deur zou staan. Er is weinig zo ontspannend als die inspanning. Op mijn New Balance vloog ik over de brug. Niet met een doel voor ogen, mijn benen gaven zelf het tempo aan.

Soms voelde het alsof ik zo mijn hersens af kon leiden van mijn zorgen en ze ongemerkt in het gareel kon schudden, net als stuiters in een grote bak, de kleintjes onder en de grote boven, zodat de ideeën door de tussenruimtes heen naar boven glipten gelijk een pingpongbal. Plop!

De piep van mijn horloge. Kilometer twee in vijf minuut negentien. Misschien liep ik vandaag wel een persoonlijk record. Ik schoot de trap af, over de tegels met de regels van een gedicht en genoot van het waanzinnige uitzicht over de stad, het water – en een echtpaar dat aarzelend keek.

Precies op het punt waar ik met een haakse bocht de helling af dacht te denderen. Impulsief ging ik vol in de ankers, stopte de tijd en trok de muziek uit m’n oren. ‘Kan ik,’ hijgde ik met de dopjes in mijn handen, ‘misschien iets voor u doen?’

‘Nou, nee, hoor,’ antwoordde de vrouw, een tikje verbaasd. ‘Maar wat aardig dat je dat vraagt. We zijn hier voor het eerst. Net aangekomen en nu op ontdekkingstocht. Ik vroeg me af,’ en ze wijst, ‘of we daar langs kunnen gaan?’

Trots vertelde ik over de Waal, de paadjes en de bruggetjes. Het prachtige natuurgebied.

Zelf wist ik eigenlijk ook niet waarom. Het was alweer negentien jaar geleden dat ik net zo nieuw in Nijmegen was. Of misschien hoopte ik dat iemand anders dit voor mijn ouders zou doen. De vrouw leek aangenaam verrast.

Al betwijfelde ik ten zeerste hoe aangenaam mijn aanblik was. Zo oververhit en bezweet. Voor de zekerheid haalde ik mijn vingers door mijn wallen, hopend dat het mee zou vallen. ‘Studeer je hier?’ vroeg ze toen. Op mijn beurt was ik net zo gevleid door haar inschattingsfout.

Hartelijk namen we afscheid. ‘Nou, dag, hoor!’ ‘Nog een fijne tijd in de stad!’

Met een glimlach liep ik verder, mijn hart vijftig slagen trager en mijn endorfinen een flink stuk verhoogd. Toen ik terug rende langs de andere oever zag ik hun silhouet op de brug. De vrouw zwaaide naar mij en ik zwaaide naar haar.

Haar gezichtsuitdrukking kon ik niet zien, maar ik denk dat ze keek zoals ik.

Thuis zocht ik de zinnen op van het gedicht dat ik passeerde op mijn pad.

We weten nog niet hoe

snel alles, hoe snel je zicht verandert
tot je bent wat je verandert,
hoe snel het kind zich in je opbergt.

We weten nog niet hoe ver alles,
hoe ver de echo van je zang reikt,
hoe ver je gaat of buigt.

We weten nog niet hoe licht alles-
hoe licht het dragen van je geluk-
hoe licht van details het gewicht-

We weten nog niet hoe vaak alles,
hoe vaak de stad schittert in je ogen,
hoe vaak de liefde een daad is van genot.

“Kijk, de stad drijft langs!”
“Zie je iets?”
“Zei je iets?”

Je tekent een bed op het water.
“Wacht je daar op me?”
We weten nog niet wanneer je een godensprong waagt.

– Anne Vegter

‘Het is niet echt iets voor jou,’ zegt mijn lief, ‘maar heb je zin om mee te gaan?’
Ik hoef er niet eens over na te denken. ‘Natuurlijk!’ zeg ik en pas daarna vraag ik: ‘Wanneer?’ Al heb ik geen idee om welke film het gaat. Dat wil ik ook helemaal niet weten. Juist de verrassing van het onbekende trekt me aan. Een acht op IMDB is genoeg.
Voorpret, in al zijn vermeende onschuld, is niets dan een dekmantel voor verwachtingen en die zijn funest voor geluk. Mijn moeder zei het vroeger al. ‘Als jij een verjaardagsfeestje had gegeven, ging iedereen tevreden naar huis en bleef jij ontroostbaar achter. Het was nooit zoals je van tevoren had bedacht.’
De liefde werkte net andersom. Als collega’s waren we al langer bevriend, maar ik had daar nooit iets achter gezocht, tot de eerste vonk me in alle hevigheid overviel. Hij en ik leken de meest onwaarschijnlijke match. Soms vragen we ons af hoe het geweest zou zijn, wanneer we elkaar eerder hadden ontmoet, als middelbare scholieren misschien.
Hij de kakker zonder kraagje, die het zuidelijk halfrond van zijn haardos had geschoren en de rest droeg in een strakke staart, al hield hij vooral van Chopin. Ik de punker van het platteland, met nu eens groene, dan weer paarse manen, hoewel het cassettebandje in de walkman vol stond met Bon Jovi. Ach, we zullen er nooit achter komen, die kans is voorbij.
In de ouderwetse bioscoopzaal lijken we bekeerd en volwassen. Ik op hakjes met een keurig knotje, hij met woeste haren boven een rossige baard. Zonder enige verwachting nestel ik me in het rode pluche met een Leffe Blond, al begin ik me bij de voorfilmpjes toch af te vragen waar ik nu weer ben beland. Science fiction? Misschien had mijn lief gelijk, dit is niet echt iets voor mij.
Dan hoor ik de eerste maten van een synthesizer. Wacht even. Verbaasd spits ik mijn oren. Is dat niet Van Halen – met Jump? In de twee uur en twintig minuten die volgen, buitelen momenten van herkenning halsoverkop over en door elkaar heen. Van Batman tot Ferris Bueller, van Atari tot Transformers, van George Michael tot Minecraft – en Chucky!
In Ready Player One, zo blijkt, draait de toekomst om het verleden. Om precies te zijn: dat van mij. Op volle kracht achteruit scheuren we door het vermaak van onze tienerjaren, schieten rakelings langs de bus van The A-Team, ontkomen aan de klauwen van King Kong en blijven ternauwernood in leven op de muziek van A-ha.
Na afloop kan geen miezerdonker ons nog deren. Uitgelaten doen we ons tegoed aan napret in de kroeg. Misschien komt het door de regen die nog glanst op zijn gezicht, het effect van twee speciaalbier of de speling van het licht, maar dan zie ik het. Die gloed, die blik, die ogen. Zo moet hij gekeken hebben toen hij zestien was.
Even, anderhalve glimlach lang, zie ik mijn lief in het jong, terwijl hij met een puberale overgave over The Shining vertelt en ik met een puberale zekerheid als een blok voor hem val, toen en nu tegelijk. Ik kijk naar hem zoals ik nog nooit naar hem gekeken heb en ik weet het, ik weet het heel zeker, de mooiste momenten overkomen me compleet onverwacht.