‘Een familie van stand sleept wat mee door de tijd. Dit huis heeft kastplanken vol zilveren eierdopjes, drinkglazen, antieke pijpenkoppen en ivoren tandenborstels – met duizend gaatjes, de haren zijn verteerd. Er staat Venetiaans glaswerk en sommige smalle drinkglazen van de 17e-eeuwse voorouders zijn er ook nog, dun en hoog om de enorme kanten kragen te ontzien. Er hangt een pomander, een fraai bewerkt korfje met amber dat deftige dames vroeger aan een kettinkje tussen de plooien van hun rokken hingen om luizen en schaamlucht te weren. Gedenkpenningen en ridderordes liggen er, wat losjes op een stapel, naast een diamanten ring van tsaar Aleksandr I, een cadeautje toen hij op bezoek kwam […]. In de bibliotheek: duizenden tekeningen, dagboeken, kattebelletjes, brieven, vele eeuwen bij elkaar, en nog altijd springlevend.’
Geert Mak leest voor, draagt voor, over ‘De levens van Jan Six’. Zijn laatste boek vertelt over de bekende familie van burgemeesters, kunstenaars en wetenschappers waarvan de wortels teruggaan tot de Gouden Eeuw. Over hun statige Amsterdamse grachtenpand met meer dan veertig kamers, waarin als enige familiehuis ter wereld nog twee voorouderlijke portretten van Rembrandt hangen.
Hier, vanavond, in Arnhem, hangt een uitverkochte, dichtbevolkte Koepelkerk Geert aan de lippen. Het is stil sinds hij statig de kansel besteeg, zijn onderarm ontspannen steunde op de Heilige Schrift en begeesterd begon te oreren, als was hij een dominee en niet enkel diens zoon, als trok hij alle dagen volle zalen, wat ook daadwerkelijk zo blijkt te zijn. Hij treft een grijsgeschakeerd schouwburgpubliek, de heren uniform in kraagjes, de dames uniform in pantalon, een durfal in een Desigual of een kanten LaDress op een naaldhak.
Voor mij zitten twee vriendinnen. Althans, dat denk ik. De linker was al veel te vroeg aanwezig geweest, onrustig dralend rond hun lege stoelen, uitdrukkelijk bezet met jas en tas en sjaal. ‘Het was háár idee om ruim op tijd te komen,’ had ze hardop geklaagd, haar ogen op de ingang gericht, waar de rechter nog lang niet was verschenen. ’Zij wilde per sé een plekje vooraan. En dan ben ik er. En dan is zij te laat. Zo gaat het altijd.’ Ze keek nog eens goed over mij heen. ‘Let u even op mijn spullen?’ Toen ze terugkwam had ik haar amper herkend, zo feilloos ging ze in de welgestelde massa op, maar nu was de ander er ook, identiek onopvallend met onder haar korte coupe een koraalrode omaoorbel, het soort dat men vroeger clipte en tegenwoordig steekt.
‘Ongelijkheid is immers een manier van kijken.’
‘In wezen gaat dit boek – dat zie je vaak pas achteraf – over ongelijkheid en ongelijkwaardigheid,’ besluit Geert zijn betoog. ‘Ongelijkheid was voor de meeste hoofdpersonen van dit boek een vaststaand gegeven, een onderdeel van de van God vergeven ordening die ieder een eigen plaats gaf, man en vrouw, zoon en dochter, dienstmeisje en burgemeester.’
Uiterst rechts van ons klinkt een andere stem, die afleidt, verstoort, niet retorisch redenerend, maar onverstaanbaar bazelend.
‘Ongelijkheid,’ gaat Geert echter verder, ‘is immers, net als gelijkheid, een abstract begrip, het is geen feit maar een manier van kijken.’
Achterin steekt een man af met zijn rug tegen de muur, wijdbeens in een oranje wegwerkersjas, een smalende lach op zijn gezicht. Alsof hij straks ons asfalt naloopt in het donker van de nacht. De linker buurvrouw voor mij kijkt, de omaoorbel kijkt, Geert kijkt, Geert negeert en Geert continueert.
‘De laatste jaren is […] in rap tempo een hedendaags systeem van rangen en standen in opkomst. De rijkste 1,3 procent van de Nederlandse huishoudens heeft, althans volgens de privébank van Van Lanschot, alweer meer dan 40 procent van het totale Nederlandse privévermogen in handen. Daarmee slingert de pendule terug naar het vooroorlogse niveau van ongelijkheid.’
De vreemdeling zwijgt, de schrijver spreekt.
‘Opnieuw openbaart de huidige ongelijkheid zich, net als in de 17e eeuw, vooral achter gesloten deuren’.
Na afloop doen twee barmhartige Samaritanen hem uitgeleide van de kerk tot aan het station; Geert Mak althans, de ander is uit het oog verloren.