‘Ze was niet meteen enthousiast,’ zegt mijn lief.
Nee, dat snap ik wel. Niemand zit met oud en nieuw te wachten op een lijk in zijn ligbubbelbad.
Het was onschuldig genoeg begonnen, op derde kerstdag, in café De Blaauwe Hand. Vier mannen, een paar biertjes en een nieuw te smeden plan voor de culinaire oudejaarstraditie van vrienden en aanverwanten. Kookten ze voor eerdere edities nog de meest exquise tiengangendiners rond gedistingeerde thema’s, dit jaar zouden ze het anders doen.
Gekscherend begon N te fantaseren over vlees van het spit. En eerlijkheid gebiedt mij om te zeggen: daar sprong mijn lief onmiddellijk op in met de meeslepende suggestie voor een middeleeuwse feestmaaltijd à la Game of Thrones. Niet al te gek, hoor. Gewoon, zo’n iconisch biggetje met appel in de snuit.
Hoe het precies kon gebeuren is niet meer te achterhalen, maar de heren keerden huiswaarts met de legendarische gedachte van een sous-vide gegaard en boven open vuur geroosterd – maar nog net niet zelfgeschoten – lam.
Dat zou J wel regelen. Na een teleurstellend telefoontje aan de biologische slager, gevolgd door een vruchteloze trip naar een horecagroothandel, belandde hij van lieverlee bij een islamitische Turk. Die verkocht hem een ram, met een lengte van 1 meter 10 en niet minder dan 21 kilogram schoon aan de haak, inclusief bot en twee reusachtige ballen.
Hoewel die laatste een delicatesse op zichzelf schijnen te zijn, ging het onze koks vooral om hun eigen testikels.
Nu is het zo dat de sous-vide kooktechniek een gelijkmatige garing garandeert door vacuümverpakte etenswaren te verwarmen in een waterbad op relatief lage en constante temperatuur.
Gewoonlijk verpakt mijn lief zijn vlees hiervoor in een boterhamzakje of twee. Voor dit project overwoog hij echter achtereenvolgens een pedaalemmerzak, een vuilniszak en zelfs een stuk grondzeil, om uiteindelijk bij de bouwmarkt te slagen voor een voedselveilige asbestafvalverwijderingszak. Daar paste het beest met uitgestrekte benen net in.
Alleen, toen moest het pièce de résistance nog in bad. Voor de vorm passeerden respectievelijk een babybad, een opblaasbad en zelfs een vijver de revue, maar eigenlijk was het van meet af aan al duidelijk geweest: het lijk moest in het ligbubbelbad. Waar de vrouw des huizes dus niet meteen enthousiast over was.
Desalniettemin prepareren J en mijn lief het gastronomische bassin met twee provisorisch geïnstalleerde apparaten. Langzaam glijdt het dier in de weldadige warmte. ‘Dat is gek,’ merkt J op, ‘het lijkt wel alsof er stroom -’ Van schrik raakt hij met zijn elleboog het bedieningspaneel, waarop het water woest begint te kolken en te klotsen. In pure paniek trapt mijn lief met zijn voet naar het stekkerblok – net op tijd. Daar is zo’n rode knop dus voor.
Ondertussen improviseren N en M in de achtertuin doodgemoedereerd een vuurhaard van twee halve olievaten, geflankeerd met flinke schragen voor het spit. Na een slordige zeven uur wordt het stoffelijk overschot uit het water gevist en gespietst op een ijzeren staaf.
In het avonddonker draaien J, M en N het hoofdgerecht al sissend en geurend boven de vlammen, tot de het vlees mals gebraden is, het vel bruin geroosterd en de chefs intens tevreden stinken tot drie januari aan toe. Trots snijdt mijn lief een hapje voor mij af.
En ik geef toe. Dit smaakt als verboden lust: even fout als verrukkelijk in één verrassende sensatie. Daar kan geen vuurwerk tegenop. Na de laatste champagnewensen verwerkt mijn lief het overschot tot handzame (pro)porties, die zelfs in plastic zakjes, in de vriezer passen. Ik neem me voor: tot nader order word ik vegetariër, ter compensatie voor het lam – ik bedoel – ram.
‘Ennnn,’ appt de vrouw des huizes reeds op nieuwjaarsdag, ‘ik heb vandaag alweer gebadderd, met heeeeel veel lavendelolie ;-)’