‘Het is niet echt iets voor jou,’ zegt mijn lief, ‘maar heb je zin om mee te gaan?’
Ik hoef er niet eens over na te denken. ‘Natuurlijk!’ zeg ik en pas daarna vraag ik: ‘Wanneer?’ Al heb ik geen idee om welke film het gaat. Dat wil ik ook helemaal niet weten. Juist de verrassing van het onbekende trekt me aan. Een acht op IMDB is genoeg.
Voorpret, in al zijn vermeende onschuld, is niets dan een dekmantel voor verwachtingen en die zijn funest voor geluk. Mijn moeder zei het vroeger al. ‘Als jij een verjaardagsfeestje had gegeven, ging iedereen tevreden naar huis en bleef jij ontroostbaar achter. Het was nooit zoals je van tevoren had bedacht.’
De liefde werkte net andersom. Als collega’s waren we al langer bevriend, maar ik had daar nooit iets achter gezocht, tot de eerste vonk me in alle hevigheid overviel. Hij en ik leken de meest onwaarschijnlijke match. Soms vragen we ons af hoe het geweest zou zijn, wanneer we elkaar eerder hadden ontmoet, als middelbare scholieren misschien.
Hij de kakker zonder kraagje, die het zuidelijk halfrond van zijn haardos had geschoren en de rest droeg in een strakke staart, al hield hij vooral van Chopin. Ik de punker van het platteland, met nu eens groene, dan weer paarse manen, hoewel het cassettebandje in de walkman vol stond met Bon Jovi. Ach, we zullen er nooit achter komen, die kans is voorbij.
In de ouderwetse bioscoopzaal lijken we bekeerd en volwassen. Ik op hakjes met een keurig knotje, hij met woeste haren boven een rossige baard. Zonder enige verwachting nestel ik me in het rode pluche met een Leffe Blond, al begin ik me bij de voorfilmpjes toch af te vragen waar ik nu weer ben beland. Science fiction? Misschien had mijn lief gelijk, dit is niet echt iets voor mij.
Dan hoor ik de eerste maten van een synthesizer. Wacht even. Verbaasd spits ik mijn oren. Is dat niet Van Halen – met Jump? In de twee uur en twintig minuten die volgen, buitelen momenten van herkenning halsoverkop over en door elkaar heen. Van Batman tot Ferris Bueller, van Atari tot Transformers, van George Michael tot Minecraft – en Chucky!
In Ready Player One, zo blijkt, draait de toekomst om het verleden. Om precies te zijn: dat van mij. Op volle kracht achteruit scheuren we door het vermaak van onze tienerjaren, schieten rakelings langs de bus van The A-Team, ontkomen aan de klauwen van King Kong en blijven ternauwernood in leven op de muziek van A-ha.
Na afloop kan geen miezerdonker ons nog deren. Uitgelaten doen we ons tegoed aan napret in de kroeg. Misschien komt het door de regen die nog glanst op zijn gezicht, het effect van twee speciaalbier of de speling van het licht, maar dan zie ik het. Die gloed, die blik, die ogen. Zo moet hij gekeken hebben toen hij zestien was.
Even, anderhalve glimlach lang, zie ik mijn lief in het jong, terwijl hij met een puberale overgave over The Shining vertelt en ik met een puberale zekerheid als een blok voor hem val, toen en nu tegelijk. Ik kijk naar hem zoals ik nog nooit naar hem gekeken heb en ik weet het, ik weet het heel zeker, de mooiste momenten overkomen me compleet onverwacht.