Wat mag je eigenlijk verwachten van zo’n weekend, als één van de hardloopvriendinnen eerder in het jaar een diagnose heeft gekregen, die klinkt alsof je haar spijsverteringsstelsel vervloekt? Zesendertig jaar is ze nog maar, met drie kleine kinderen thuis. Veel te jong, veel te sterk en veel te gezond om al zo ziek te zijn. Maar het lot is even blind als barbaars. Haar lichaam brak de chemo niet snel genoeg af, het tijdelijke stoma kwam nooit op gang en haar dunne darm raakte verkleefd in haar buik. Niemand durfde het te zeggen, maar we hebben het allemaal gedacht: zouden we ooit nog met z’n tienen kunnen gaan?
Geen ‘stijlvol’ terrasappartement in Barcelona, geen ‘adembenemende’ Airbnb in Berlijn. Dit jaar boekten we een ‘groepsaccommodatie ZE502’ ergens in Noord-Beveland. Niemand maakte zich nog druk om de hoogtepunten die we absoluut niet mochten missen of het tentje waar we volgens dat ene gidsje echt geweest moesten zijn. In Colijnsplaat is naar boven afgerond vrij weinig te beleven. De kust bleek een dijk, het dorp bleek een gat en het eetcafé bleek een veredeld frietkot. Het enige bekende strandrestaurant was op zaterdag dicht en op zondag te druk.
Het maakte niet uit. We loungeden de spinnenwebben van de parasol, de kussens uit het schuurtje en de benen uit de lange broek. Het lot mocht ons dan overvallen hebben, maar tegen tien vastberaden dames brengt het toeval weinig in. Alles hadden we geregeld en de rest geïmporteerd. Van chocoladepepernoten tot pompoensoep, van een koeltas Turkse tapas tot thuis-alvast-gesneden fruit, van zelfgemaakte blauwebessencrumble tot zelfgebakken appeltaart, van theelichtjes tot theedoeken en zes rollen vier-laags extra zacht toiletpapier. Aan de kaasplank in de koelkast kwamen we überhaupt niet meer toe.
Zij sliep als eerste, de laatste sliep voor twaalven. Om in alle vroegte en in alle nuchterheid te ontwaken voor een ontbijt met zelfgeraspte, zelfgeweekte, zelfgegarneerde overnight oats. Het recept, zo stond in de kleine letters, was zelfs voedselzandloper-proof.
De dagen baadden in de zon, ons plezier drukte af in het zand en onze schaterlach overstemde de zee.
Alles was anders en niets was veranderd. We brachten voor twee nachten een complete rolkoffer mee, met kleding, schoenen, sneakers en slippers, maar wat moesten we in vredesnaam aan? Was het warm genoeg voor korte mouwen, zouden ze denken dat dit shirtje ordinair was, leek de buik niet opgezet? Wel of niet of toch de hoge hakken aan en wellicht nog gympen in de handtas voor het geval? De shampoo bleek vergeten, had iemand misschien een föhn meegebracht en o, nee, waar was de andere oorbel gebleven? We maakten ons druk over de vragen des levens. Had God echt de beste haren al aan andere vrouwen bedeeld?
Het werd meer. Meer dan we hadden durven dromen. We proostten met verse muntthee op de vriendschap en we toostten met biologische prosecco op het leven. De dagen baadden in de zon, ons plezier drukte af in het zand en onze schaterlach overstemde de zee. We fietsten langs de Oosterschelde en de Deltawerken en zij fietste mee, verder dan onze verwachting, ver voorbij onze hoop – en toen ook weer terug, met onze brede schouders voorop en een sterke hand op haar rug.
Net als vroeger trokken we op zondagochtend onze hardloopschoenen aan. Negen meiden liepen hard en eentje wandelde langzaam, maar ze ging. Een klein meisje in een grote trui. Met fut in haar haren, met kleur op haar huid, met glans in haar ogen.
Ze wordt weer beter. We zagen het, allemaal.