Tag Archief van: zintuigen

Een zintuiglijke beschrijving van een gebeurtenis in de buurt

Zodra ik wakker ben, trippelt ze op blote voetjes naar mijn bed. ‘Vandaag gaan we naar buiten, toch?’
‘Ja, prinses, vandaag gaan we naar buiten. Na het ontbijt.’
Als alle chocopasta, krokovlokken én de korstjes op zijn, klautert ze in haar maillot bij mij op schoot. Ik kriebel haar tenen in mijn handen, zij kriebelt met haar staart in mijn gezicht. ‘Gaan we?’
‘Ja, we gaan.’
Haar oudste broer past nét op het hoge zadel, haar jongste broer heeft lucht in voor- én achterband en nog even, dan is zij ook het kinderzitje ontgroeid. Papa gespt haar vast en daar gaan we, met z’n allen op de fiets, de brug over, de stad uit. De wind is moe gewaaid, de zon is uitgerust en zilveren sterren glimmen op de hakken van haar blauwe schoentjes. De jongens kletsen al slingerend, zij kwebbelt stabiel bij papa achterop. Halverwege dalen we een lange trap af, voor een picknick aan de Waal met zicht op de benedenstad.
Containerschepen ronken ons voorbij, hun golven kietelen de oever. Naast me op het bankje hoor ik de jongens zuchten, tevreden met een pakje Wicky en twee witte bolletjes. ‘Hoeveel plakjes worst heb jij?’ Hun benen bungelen over de rand, haar beentjes rennen over het strand. In de kleine zakken van haar roze vest verdwijnen handenvol met zand. Zo nu en dan schittert het water, aan de overkant glinstert een een ruit, hier glanst een gouden randje om de zaterdag.
Stapvoets fietsen we weer verder, de oudste aan mijn zij, papa met de kleine voor me, en de derde enthousiast aan kop. Dan een schreeuw, een schoen, een noodstop en zo hard heb ik haar nooit eerder horen brullen. De fiets af, het voetje los, haar maillot voorzichtig uit. Ze brult, ze blijft maar brullen. ‘Papa, ik wil nooit meer achterop.’ We checken haar benen, haar tenen, haar enkel en o god, die schaafwond. Zoiets heb ik nog nooit gezien. Ze brult en blijft maar brullen, het geluid als een directe lijn tussen haar pijn en ons gevoel. ‘Naar de huisarts, eerste hulp? Neem jij haar mee, dan neem ik de jongens wel.’ We ruilen fietsen, sleutels, onze plannen.
Haar broers zijn allebei van slag. Ik leid ze af in een museum met een mammoetbot en daarna de Intertoys. Papa laat ondertussen weten dat ze stil is en wordt doorverwezen naar een arts. Die vraagt of de kleine meid al weet wat ze wil worden als ze later groot is? ‘Ja hoor,’ vertelt ze ernstig, ‘ik word prinses.’
Zij komt thuis met haar gekneusde enkel in het gips en mag een week niet staan of lopen. Wij komen thuis met kroonjuwelen in een roze tasje als kado en dragen haar een weekend lang op handen. Bijna als een prinses.

Zintuigen op scherp aan tafel

‘Oesters!’ Met de volste overtuiging. Haar verrassing kruist zijn zelfgenoegzaamheid ter hoogte van de kaart. ‘Gewoon,’ verklaart hij zich, ‘omdat het kan.’
Hij bestelt de culinaire accessoires met onbewuste nonchalance, in een etablissement waar haar bestek zelfs rangen kent en zij nooit is geweest.
Ze arriveren, eerder dan verwacht. Twee gespleten klompen kartelbruin met parelgladde ingewanden en een levend kwabje, in een zee van ijs tentoongesteld en van een ruime entourage smaakversterkers vergezeld.
Ze vraagt zich af hoe te beginnen, maar hij heeft de ui al in zijn hand, ‘zal ik?’ en ze knikt, kijkt toe hoe hij de rauwe blokjes zelfverzekerd rangschikt langs het snot.
‘Citroen?’
‘Doe maar,’ denkt ze hardop, waarop hij de schaal van haar, van hem bespettert en besprenkelt, plus terloops een stukje tafellaken.
Daarna is de pepermolen aan de beurt, twee, drie ferme slagen uit de hoogte, tot ze ‘ho maar’ met haar hand gebaart.
‘Tabasco ook?’ Hij bedrupt zijn eigen helft dieprood en trekt een een wenkbrauw naar haar op. Ze sterven, heeft ze eens gelezen, vaak pas in de maag.
‘Ja hoor,’ vermant ze zich. Tenzij je er op kauwt. ’Maar niet te veel.’
‘Nou, daar gaan we dan!’
Hij pakt zijn schelp, zij pakt haar schelp, hij slurpt, zij spiekt, hij slikt, zij giet, de oester glijdt en glibbert in één zilte slok gemarineerde zee, zo, hop, van zout naar pittig zonder aarzeling haar lijf in naar het zuur.
Ze knippert, overrompeld, alsof de rollen waren omgedraaid.
‘En?’ Verwachtingsvol kijkt hij haar aan.
‘Ja,’ zegt ze. ‘Heel apart. En jij?’ Had hij wel durven voelen, proeven, met zijn tanden, met zijn tong?
Hij buigt over de tafel naar haar toe en zij beweegt hem tegemoet en ‘Weet je,’ fluistert hij en zij leunt net iets dichterbij, ‘eigenlijk hou ik helemaal niet van oesters!’