Liefde op het eerste gezicht was het in geen geval, dat hardlopen. Tot ik inzag: it’s not about the race, it’s about the run! Dat – en zoveel meer. Vrijheid, voldoening en een ventiel op mijn leven. Toen pas begon het genieten. En nu kan ik niet meer zonder 🙂 Lang hield ik vol dat een marathon voor mij toch echt te ver was, maar mijn vriend en de verleiding van Venetië haalden me over.
Van start tot finish
Dat de start een finish op zich was, had ik me niet gerealiseerd. In het holst van de nacht dronken we koffie, in het donker weerklonk Eye of the Tiger, in de sluimer stond Jurriaan te bakken (banana pancakes bij gebrek aan bosbes) en de eerste vaporetto van de ochtend voer ons naar Venetië’s vasteland. Daar bracht een bus ons verder. Véél verder. Elk rechte stuk rekte de route terug en elke afslag solde mijn wedstrijdspanning. Ik zei ‘ik heb er zin in’ en ik dacht ‘waar ben ik aan begonnen?’
Eindelijk stopten we bij de start, waar lauwe thee ons wachtte in een tent halfnaakte lopers. Nimmer zag ik zoveel mannen zo ongegeneerd smeren met zo’n assortiment zalfjes, vaseline, crèmes en sprays. Ons stickje blistex stak sneu af. Want wij zijn van het tapen, moet je weten.
Eerst een preventieve plas op drukbezochte dixie. Toen de tassen net op tijd bij de bagagetruck. Rekken, strekken, sprintje naar het startvak – waar het vreemde volkslied Hollands kippenvel verraste – en go! De Italiaanse morgenstond, de amicale sfeer, hier wat mensen, daar muziek. Ze vielen me mee, de eerste mijlen. De route was voornamelijk vlak en vlak hield ik goed vol.
Een lokale loper briefte ons vanochtend nog, ‘de brug de stad in is een bitch, maar eenmaal in Venetië, dat is een breeze, echt zo bijzonder!’ Daar had ik me op voorbereid. En inderdaad, die oversteek was stevig, we bikkelden in de brandende zon. Links en rechts werd er gewandeld. Maar wij, wij lieten ons niet weerhouden. Ook al wachtten ons nog veertien bruggen met vlonders in de laatste twee mijl.
Weerde ik op kilometer 38 nog met branie en bravoure de hopeloze afhakers, die pal voor me halt hielden op another bloody bridge, slechts een paar pontes verder weigerden mijn benen en wankelde mijn wil. Alles in mij smeekte om een pauze en slechts het besef dat mijn masochistische martelgang dan nóg langer zou duren, hield me gaande.
Dóór moest ik en door ging ik. Ook al taande mijn bewustzijn tot tunnelvisie en daalde mijn snelheid tot een dieptepunt.
De misère duurde tot de laatste meters, toen een meisje mij in dreigde te halen. ‘Ja hallo,’ dacht ik opeens, ‘ik kan heus wel harder!’ Halsoverkop greep ik Jurriaans hand, die niet wist wat ‘m gebeurde en even uitgelaten als geradbraakt, sprintten we samen richting eindstreep. ‘So glad you made it,’ schalde uit de speakers. Nou, anders wij wel, Spence…
Bracht de magische mijl mij in extase? Kwam ik euforisch over de finish? Welnee. Ik was compleet leeg gelopen. Dat ik er aan begonnen was, dat ik het volbracht had, het deed me nog niets. Mijn allesoverheersende gevoel was dat het ein-de-lijk voorbij was. De medaille woog een molensteen.
Dat laatste zware stuk, ik wist het zeker. Dit. Nooit. Meer.
‘s Avonds lonkte de verleiding. Willen we al weer?
Daags later was het rond. We knallen nóg een keer!*
Hoe lang de marathon mentaal ook duurde, de pijn verbleekte bij de impact. Want toen het glorieuze besef begon te groeien, dat ik het onhaalbare had gehaald, bleek het even overweldigend als definitief. There are days I don’t know if I can do it, but there’s a lifetime of knowing that I did.
*Een jaar later liep ik de marathon van Lissabon.