Wanneer de nachtclub waar Tony werkt als uitsmijter tijdelijk sluit voor renovatie, heeft hij de keuze tussen wedstrijdjes hotdogs eten of een betrekking als chauffeur voor Dr. Shirley, de briljante pianist. Alleen Tony is blank, zijn baas is zwart en de tour voert naar het zuiden van Amerika in ‘62. Wat volgt is een roadmovie door raciale vooroordelen die van begin tot eind verloopt zoals je zou verwachten – en toch. De karakters zijn even goed gebalanceerd als geacteerd, de grapjes scherp genoeg om me te laten lachen en de ongelijkheid zo schrijnend dat ik me afvraag: waarom kiest zo’n fijnzinnige muzikant voor zo’n vernederende route? Green Book is gebaseerd op een waargebeurd verhaal, de titel een verwijzing naar de gids voor Afro-Amerikaanse reizigers met informatie om discriminatie te vermijden, die redundant zou moeten zijn maar ontoereikend is. Het antwoord laat lang op zich wachten, maar als de mannen me hebben ontwapenend dringt het in klinkende one-liners door. ‘Because genius is not enough. It takes courage to change people’s hearts.’ Dat, en een flinke dosis humor. Want het onderwerp blijft relevant.

 


’Ik heb het gevoel dat iedereen op elke dag dood zou kunnen gaan,’ zegt Alex. ‘Soloklimmen maakt dat gevoel veel meer aanwezig en urgent.’ Desondanks – of misschien juist wel daarom – riskeert hij zijn leven in een ongeëvenaarde poging tegen El Capitan, de meest afgrijzenwekkende granieten muur ter wereld van bijna 1000 meter loodrecht omhoog, zonder touw of zekering, waarbij de kleinste fout hem in een vrije val te pletter stort. Zijn vriendin droomt van geluk en gezelligheid, maar Alex denkt er anders over. ‘Niemand bereikt iets geweldigs door geluk en gezelligheid.’ Voor hem is angst niet een emotie om te onderdrukken, maar systematisch te verkennen, door de de grepen en manoeuvres keer op keer te oefenen tot ze niet eng meer zijn. Toch vreest zelfs zijn regisseur een ongelukkig einde: ‘Als je de limieten blijft verleggen, vind je uiteindelijk de grens.’ Wat drijft Alex ertoe om zoiets extreems te ondernemen? Niet eerder zat ik zo verstijfd van angst, zo geïntrigeerd door iemands motivatie, zo ademloos in de bioscoop. Free Solo. Kijken! Als je durft.

 


Slapsticks? Ik dacht dat ik daar niet van hield. Te simpel, te makkelijk. Maar de films die me bijblijven, zijn de films die me verrassen of verbazen. Juist de titels die ik nooit gekozen had. Een 7,6 op imdb is hoog genoeg om te gaan en zo beland ik bij Stan & Olie, over Laurel en Hardy, in de nadagen van hun succes. ‘I don’t like to talk business,’ zegt de dikke, ‘not when we’re working,’ en daarin zit precies het probleem. De komedianten hebben geen cent te makken en dus moeten ze op late leeftijd nog eenmaal op tour. Hoe langer ik kijk, hoe meer bewondering ik krijg voor de ingenieuze subtiliteit van hun sketches en de veelzijdige vormen van humor die de revue passeren. Het mooist zijn de wrange, waar de grens vervaagt tussen hun kolderieke spel en oprechte gevoel. Soms is het flauw, maar even ontsnapt me een spontane lach. Al is het geen garantie dat die dame achter u ook zo aanstekelijk grinnikt, schatert en proest.

 


Het is haast ontwapenend om te zien hoe een klein jochie een pak noodles in zijn veel te grote tas laat vallen in een supermarkt, terwijl zijn vader op de uitkijk staat. Wat in de winkel ligt, is nog van niemand, toch? Bovendien gapt hij slechts wat nodig is, hoewel hij de shampoo is vergeten, realiseert hij zich even later op straat. Wanneer ze onderweg naar huis een een verwaarloosd meisje tegenkomen, nemen ze haar even vanzelfsprekend mee naar hun overbevolkte gezin dat in een propvolle bouwval bivakkeert, met een schrijnend gebrek aan geld, maar warmte genoeg. Soms is het beter om je eigen familie te kiezen, al is niet altijd alles wat het lijkt. Subtiel en traag ontvouwt zich een voorstelling van schrijnende armoede in een Japanse buitenwijk, die gaandeweg de film voortdurend een paar graden lijkt te kantelen tot het verhaal een duik neemt naar een dieper niveau. Zoet of sentimenteel wordt het nergens, maar voor ik het wist stal Shoplifters mijn hart.


Cleo is dienst- en kindermeisje voor een middenklasse gezin in een Mexicaanse buitenwijk in 1970. In prachtig trage beelden volgen we een jaar in haar bestaan, monochroom en monotoon, met eindeloze balen was, stapels vaat en hondendrollen op de binnenplaats. Er speelt van alles – grote levensveranderende en geschiedenisbepalende drama’s – en tegelijkertijd ook niets, want Cleo ondergaat beide sereen en stoïcijns, alsof zeer zelf niet echt een onderdeel van is en nog minder invloed op heeft.
Schrijver en regisseur Alfonso Cuarón baseerde Roma op zijn eigen jeugd en draagt de film op aan een nanny waar hij warme herinneringen aan bewaart. Hoe gedetailleerd hij het tijdsbeeld ook vastlegt, wat in en buiten Cleo omgaat blijft vaag. Zijn eerbetoon schetst een karakter dat we amper leren kennen in ontwikkelingen waarvan de context ontbreekt. Als hoofdpersoon blijft Cleo een bijfiguur. ‘Wat er ook gebeurt,’ stelt haar werkgeefster vast, ‘wij vrouwen zijn altijd alleen.’


‘Zo. Dus jullie durven het aan?’ vroeg de gastheer die onze kaartjes scheurde en ons wees naar de zaal. Beducht liepen we het donker in, naar twee uur durende horror, van het onuitsprekelijke soort.
En het was ook creepy, hoe de camera inzoomt op een poppenhuis waar het verhaal zich ontvouwt. De moeder, die beroepsmatig miniaturen priegelt van persoonlijke gebeurtenissen. De dochter, die op z’n minst sociaal onhandig is. De oma, met haar eigenaardige vrienden en rituelen, die bij aanvang al is overleden, maar nog wel aanwezig lijkt.
Aanvankelijk lijkt het gezin met vader en zoon nog redelijk normaal. Herkenbaar. Juist daarin schuilt de kracht van de film. Langzaam maar zeker word je meegezogen in een wereld die steeds vreemder wordt, maar de stapjes zijn zo klein en zo subtiel dat de grenzen van wat geloofwaardig is ver mee verschuiven in een alternatieve werkelijkheid.
Tot je je na afloop afvraagt: wat heb ik nu precies gezien? Het was bloederig, luguber, met een lijk en geesten, ik schrok een enkele keer. Maar angstaanjagend? Nee, dat viel best mee. Ik was vooral bang om de titel verkeerd uit te spreken.


Na de literaire Odyssee van de kat is er nu ook de filmische Odyssee van de hond, die zich afspeelt in een futuristisch Japan, waar een epidemie van hondengriep en snuitkoorts is uitgebroken in het fictieve Megasaki City. Burgemeester Kobayashi besluit daarop om alle trouwe viervoeters te verbannen naar een nabijgelegen vuilstorteiland. Te beginnen met Spots, de persoonlijke bewaker en beste vriend van zijn twaalfjarige beschermeling Atari. Maar er is meer aan de hand. ‘Somebody is up to something.’
De stop-motion animatie tekent zich af in een adembenemend decor van braakliggend terrein met een verlaten kerncentrale en een vervallen pretpark, waar een bouwwerk van opgestapelde lege flessen doet denken aan een kathedraal met ramen van glas-in-lood.
Ondanks Kobayashi’s brute regime onderneemt de Atari een heroïsche quest om zijn geliefde Spots te vinden en de verbannen huisdieren te helpen, met subtiele humor, herkenbare karakters en opvallende paralellen met de realiteit – waar mensen soms worden behandeld als honden.
Zelfs als je meer van katten houdt, ga je overstag zodra je de titel uitspreekt: ‘I love dogs’.


De live-uitzending van een Mozart pianoconcert op Radio Moskou is amper afgelopen of de studio wordt opgebeld. Stalin is onder de indruk, hij wil een geluidsopname. Alleen, die is niet gemaakt.
Stante pede worden de deuren gesloten, de muzikanten gedwongen om het hele stuk van voren af aan te herhalen en nietsvermoedende passanten van de straat geplukt ter vervanging van het reeds vertrokken publiek. Wanneer de dirigent uit pure paniek flauwvalt, wordt in allerijl een nieuwe uit zijn bed gelicht. Stalins wil is wet.
Nog even dan. Kort daarna gaat hij dood. In het vacuüm van zijn overlijden vult het Kremlin zich met politiek gekonkel van ministers die elkaar de macht over de Sovjet-Unie proberen te ontfutselen, met een macabere doelmatigheid die ongemakkelijk hilarisch is.
Ondanks de briljante Britse humor, is de film op afgrijselijke feiten gebaseerd. Alleen, in werkelijkheid was de tweede dirigent bezopen en moest zelfs een derde opgetrommeld worden. De waarheid bleek zelfs voor satire te bespottelijk te zijn. Misschien is dat nog wel het angstaanjagendste.


Ze noemt zich ‘Lady Bird’, maar eigenlijk heet ze Christine. Ze woont in Sacramento, maar wil studeren aan de oostkust. Ze heeft een dikke hartsvriendin, maar dumpt die voor een populaire. Ze schaamt zich mateloos voor haar familie, die zielsveel van haar houdt.
Lady Bird is bovenal een puber, die van alles haat, nog veel meer wil en daar weinig voor doet. Het verhaal is zo herkenbaar dat het haast voelt als cliché. Waren we niet allemaal ooit zo jong en zo onmogelijk? Toch valt het niet mee om empathie te voelen voor de hoofdpersoon, laat staan me in haar te verplaatsen.
‘I want you to be the very best version of yourself,’ zegt haar veeleisende en hardwerkende moeder, die het goed bedoelt maar het zelden goed lijkt te doen. Haar vader is zachter, maar nogal zwaar op de hand. Zelf weet ze het per definitie beter, al twijfelt ze aan alles. ’What if this is the best version?’
Het vervolg laat zich raden, inclusief een scène met een zelfbedachte naam voor een ster.


Zodra de voordeur open gaat, weet Dafna genoeg. Haar zoon dient in het Israëlische leger. Ze zakt ineen op de vloer en wordt platgespoten met kalmeringsmiddelen door een delegatie van soldaten. Haar man reageert evenwel apathisch, alsof de boodschap nog niet helemaal is doorgedrongen tot hem.
Maar wel bij mij. In een beklemmend drama van drie bedrijven komt de eerste klap zo verpletterend hard aan, dat ik niet anders kan dan lachen om de droogkomische kameel waar het tweede deel mee opent. Terstond is de toon totaal anders, evenals die in het derde deel, dat opnieuw verfrissend afwijkt van de rest.
Al blijft de thematiek gelijk. Het leven is een dans met de dood. Verlies, verdriet en de onontkoombaarheid aan het noodlot zijn gedrieën aanwezig in de overtreffende trap. Maar teveel van het goede is iets anders dan slecht. Foxtrot grijpt je naar de keel en benadrukt ijzersterk hoe de dingen anders hadden kunnen lopen als, mits, maar, tenzij – of toch?