Het Hof

H. van E., zondag 22 januari 2017

Eefje, mijn liefste,

lang heb ik geschroomd je te benaderen. Wat valt er nog te zeggen na zo’n lange tijd? Zelfs toen had ik nooit kunnen voorzien dat het zo uit zou pakken. Ik was jong en onervaren. Overmoedig, net als die nieuwe regent. De wereld lag aan mijn voeten en ik was in de wolken met mijn heerschappij. Denk niet dat het me ontgaan is, Eefje, ik weet dat jij het ook hebt opgemerkt. Mensenkinderen, de overeenkomst is beangstigend. Zo beangstigend dat ik je eindelijk schrijf.

Niet voor mezelf – dat voorrecht heb ik allicht verspeeld – maar voor jou. Alsjeblieft, lees daarom nog even verder, ik zal eerlijk met je zijn.

Zelfs na al die tijd kan ik het onrecht niet herstellen dat ik jou heb aangedaan. Bij Jupiter, ik blijf het proberen, uit alle macht die mij nog rest, maar ik voel mijn invloed tanen, mijn dagen als beheerder van dit universum zijn geteld. ’s Ochtends valt het me steeds zwaarder om de laatste observatierondes te voltooien, ’s avonds doezel ik al bij het voorbestemmen van de eerste dag. Hoe anders was het toen – maar dat hoef ik jou niet te vertellen.

Al die jaren heb ik je gevolgd. Van een afstand weliswaar, maar geloof me, Eefje, ik was erbij. Als een trotse vader heb ik je zien groeien van dat gedweeë meisje tot die prachtige, krachtige vrouw. Met de dag wordt me meer en meer duidelijk hoe hemeltergend ik mij heb vergist. Natuurlijk, jij was in overtreding, maar ik had nooit mogen zeggen wat ik tegen je zei. Wie had ook kunnen vermoeden dat Lucy mijn woorden tot in eeuwigheid viraal zou laten gaan?

Je had me nodig en ik heb je laten vallen. Dat is onvergeeflijk, ook al draag ik de gevolgen evengoed. Je hebt geen idee van de improvisatie die het vergt om alles draaiende te houden sinds je vertrok met – ach, jij kunt het verleden evenmin veranderen. Ik weet als geen ander hoe vreselijk druk je bent, maar ik vraag je, luister naar een oude man. Als het niet voor mij is, doe het dan ten minste voor je dochters. Geef me een kans om mijn kant van het verhaal te vertellen en Eefje, mijn liefste, ik beloof je dat ik je beloon.

Met h. gr.,
Gé de H.

PS Ik vertrouw erop dat je discreet bent, zeker jegens Adrie.

H. van E., zondag 29 januari 2017

Het liefst verdring ik iedere gedachte aan die dag, maar dat gaat niet langer, Eefje. Hoe tragisch ook, de omstandigheden hebben mij gedwongen tot de waarheid. Ik zie geen uitweg meer dan de werkelijke toedracht te delen met jou.
Weet je nog, die zondag? Wat lag de hof er vredig bij. Alles was in harmonie, van de zon die loom het weelderige loof in een schakering groen belichtte, tot de bries die met een luie zucht de bladeren liet ritselen en ruisen, terwijl hun schaduwen sereen pulseerden op het ritme van de rust en het gesidder van een watersproeier in het gras. De avond ervoor had ik mijn hele paradijs in ogenschouw genomen en gezien dat het goed was.
Dus, ja, ik vond dat ik het wel verdiende om die ochtend een paar Duveltjes te drinken in het zitje onder de Elstar. Misschien waren het er meer dan een paar. Wellicht was ik wat weggezakt in hemelse verzadiging met mijn benen naast de laptop op tafel en een schaaltje vijgen binnen handbereik. Maar ik was vrij en Eefje, ik dacht dat jij bij Adrie was.
Het moet de sprinkler zijn geweest, die me in mijn sluimeringen stoorde. Of om precies te zijn, de onderbreking van het sissende geluid dat me zo senang in slaap gezongen had. In mijn halfversufte staat dacht ik aanvankelijk nog aan een geknakte slang. Starend door mijn wimperharen ontwaarde ik de tuin, de tafel, mijn voeten – en ik tuimelde halsoverkop overeind. Mijn Apple – mijn laptop – mijn levenswerk was weg! Bier gutste in mijn naakte schoot, het flesje glipte, viel en brak in grote scherven op de tegelvloer.
Ik vloekte toen zoals ik nog nooit had gevloekt, met bulderende medeklinkers en met daverende klanken. Ik vloekte op de bomen en de bladeren en al dat gruwelijke groen. Ik vloekte tot mijn stem me ongehoorzaam weigerde in hese fluistertonen. Zwijg, zwijg maar, want ik hoor je wel denken. Ja, ik had een backup moeten maken in de cloud, maar na zes dagen non-stop werken was ik bekaf geweest. En ik weet wel dat je geen idee had wat dit allemaal teweeg zou brengen. Maar hoe kon je Eefje, hoe kon je dit doen?

Was getekend,

H. van E., zondag 5 februari 2017

Excuseer me, Eefje, dat ik zo meegesleept werd door mijn eigen verhaal. Ik had meer afstand moeten houden, zoals later op die dag. Want ook al kon ik niets meer verifiëren, ik wist je blindelings te vinden, daar met Adrie lanterfantend in het gras en ik zou alles observeren, ginds hurkend in het struikgewas.
‘Adrie!’ riep je al van verre, ‘Aad!’ en ik geloof zelfs dat je giechelde, ‘Adrie! Ik heb de laptop van Gé!’
Je man lag nog te zonnen, uitgestrekt ontbloot in al zijn schaamteloze glorie, zijn benen bij de enkels gekruist, zijn handen in de nek gevouwen en een atletiektijdschrift opengeslagen over het litteken onder zijn rib.
‘Hmmm?’ In zijn hele gelaat bewoog enkel een wenkbrauw omhoog.
Jij zeeg opgewonden als een zwerm spreeuwen neer aan zijn zij. ‘Van Gé! De laptop! Ik heb de laptop van Gé!’
‘Hmmm.’ Traag zonk zijn gezicht terug in symmetrie.
‘Het is z’n Apple, Adrie. Ik bedoel, ben je niet benieuwd? Ook niet een beetje? Hij loopt er al dagen mee rond! Ik wil weten wat erop staat.’
Na een stilte klonk andermaal ‘Hmmm.’ Zelfs ik kon niet duiden wat hij daarmee bedoelde.
Jij griste de Runner’s World van zijn buik. ‘Hé! Luister je wel?’
Eén oog kierde open. ‘Mijn vrouw,’ mompelde hij slaperig en zijn mondhoeken rekten zich uit in een grijns. ‘Kom je bij me liggen?’
Had je dat maar gedaan, Eefje. Dan was alles anders gelopen. Maar jij porde Adrie in zijn flank en verkocht hem een grimas van pijn voor een glimp van zijn aandacht. ‘Hier met dat ding,’ kreunde hij en kantelde op zijn rechterelleboog om het apparaat open te klappen.
Hij klikte en jij, jij keek haast teleurgesteld mee over zijn schouder. ‘Ik begrijp het niet. Het lijkt wel – het lijkt wel… een virtuele wereld?’
De verwondering duurde tergend voort tot Adrie, eindelijk wakker, stuitte op de videofeeds. ‘Met superrealistische beelden… Wat is dit in hemelsnaam, Eef?’ En zijn ogen werden klein en jouw ogen werden groot en mijn ogen verstarden en ik zag en ik hoorde en ik voelde je schreeuw. ‘O, nee! Kijk! Aad, dat zijn wij!’ En hij, lafaard, greep het hardloopblaadje en spreidde het uit voor zijn eigen geslacht.
En ik? Eefje, ik was verlamd van angst en ongeloof.

Met h. gr.,

Hof van Eden, zondag 12 februari 2017

Pas uren later doofde de avond het groen tot een spectrum van grijs, verdreef de warmte met een windje verkoeling en bedaarde de ontvlambare namiddag in schemering. Al dolend door de tuin kreeg ik mezelf weer onder controle, althans dat dacht ik, Eefje. Onzichtbaar om mij heen bereidde het orkest van krekels en cicaden zich sjirpend en tjirpend voor op het concert van de nacht.
‘Adrie?’ vroeg ik. Het was tijd om hem bij me te roepen. ‘Aad, waar ben je?’
‘Hier,’ hoorde ik aan mijn rechterhand, ‘ik ben hier, Gé.’ Mijn ogen schuimden de silhouetten van gewassen naast mij af, maar ik kon hem niet ontwaren. ‘Ik moet me verbergen,’ klonk het van opzij, ‘omdat ik naakt ben.’
Noem me wreed, noem me onrechtvaardig, Eefje, maar verwijt me nooit dat ik hem zomaar heb veroordeeld. Ik verdiende een bekentenis en hij verdiende een kans. Ik vroeg het hem, op de man af. ‘Wie heeft jou dat verteld, Adrie? Heb je soms aan mijn Apple gezeten?’
Het werd stil, zo stil dat zelfs de insecten zwegen. Zou hij maar een greintje hebben begrepen van de programma’s op die harde schijf, mijn alziend oog, de algoritmes van het universum, van de significantie en de onvervangbaarheid van die kennis, dan zei hij niet wat hij toen zei. Zou hij maar een schaduw zijn geweest van de heerser die ik ooit in hem had voorzien, dan deed hij niet wat hij toen deed. Zou hij maar de ballen hebben gebruikt die ik aan hem gaf, dan verzweeg hij wat hij toen niet verzweeg. Dan was niets van dit alles ooit gebeurd. Maar nee.
‘De vrouw,’ zei hij, ‘de vrouw die naast me staat. Zij gaf me de laptop en toen heb ik erin gekeken.’
Het volume van de muziek zwol aan met mijn woede, van zoemen naar snerpen, van krassend naar krijsen, steeds hoger, steeds scheller, de klanken schalden ver en wijd en luid genoeg om Lucifer te wekken en ik sprak, kalm als in het oog van mijn tornado. ‘Vervloekt ben jij dat je dit hebt gedaan. Zwoegen zul je, je hele leven lang. Je bent stof en tot stof zul je wederkeren.’ En toen, Eefje, wendde ik me tot jou met de verderfelijke woorden, ‘Jij zult je man begeren en hij zal over je heersen.’
Bij Jupiter, hoe graag zou ik dat vonnis verwerpen. Maar Lucy had het al vastgelegd in haar duivelse boek, dat je nog eeuwenlang zou achtervolgen. Al die tijd moest ik aanschouwen, hoe Adam faalde, hoe zijn nazaat faalde, hoe zijn nazaats nazaat faalde en hoe vandaag zijn laatste nakomeling faalt als een incapabele clown. Het is genoeg geweest, de maat is vol.
Nu mijn einde nadert, rest mij nog één ding te doen. ‘Eefje, mijn liefste Eva, wil jij mijn troonopvolger zijn?’

Met hemelse groet,
God de Heer