Verboden vrucht

Hof van Eden, 17 januari 2017

Eefje, mijn liefste,

lang heb ik geschroomd je te benaderen. Wat valt er nog te zeggen na zo’n lange tijd? De wereld lag aan mijn voeten en ik was jong en onervaren. Overmoedig, net als die nieuwe regent. Denk niet dat het me ontgaan is, Eefje, de overeenkomst is beangstigend. Zo beangstigend dat ik je eindelijk schrijf.

Weet je nog, die zondag? Wat lag de hof er vredig bij. De middag zakte met een zucht onderuit en de schemering doofde het groen tot een spectrum van grijs. Ik had ’s middags alle beelden nog gecontroleerd en gezien dat het goed was. Onzichtbaar om mij heen bereidde het orkest van krekels en cicaden zich tsjirpend voor op het concert van de nacht.
‘Adrie?’ vroeg ik. ’Aad, waar ben je?’
‘Hier,’ hoorde ik aan mijn rechterhand, ‘ik ben hier, Gé.’ Mijn ogen schuimden de silhouetten van de bomen af, maar ik kon hem niet ontwaren. ‘Ik ben naakt,’ klonk het van opzij, ‘ik wil niet worden gezien op camera.’
Het werd stil, zo stil dat zelfs de insecten zwegen, maar ik kon, ik wilde het gewoonweg niet geloven. Ik vroeg het aan hem, Eefje, recht op de man af. ‘Wie heeft jou daarover verteld, Aad? Heb je soms aan mijn Apple gezeten?’
Zou hij maar een greintje hebben begrepen van de programma’s op die harde schijf, mijn alziend oog, de algoritmes van het universum, van de significantie van die kennis, dan zei hij niet wat hij toen zei. Zou hij maar een schaduw zijn geweest van de heerser die ik ooit in hem had voorzien, dan deed hij niet wat hij toen deed. Zou hij maar de ballen hebben gebruikt die ik aan hem gaf, dan verzweeg hij wat hij toen niet verzweeg. Dan was niets van dit alles ooit gebeurd. Maar nee.
‘De vrouw,’ zei hij, ‘de vrouw die naast me staat. Zij gaf me de laptop en toen heb ik erop gekeken.’
Het volume van de muziek zwol aan met mijn woede, van zoemen naar snerpen, van krassend naar krijsen, steeds hoger, steeds scheller, de klanken schalden ver en wijd en luid genoeg om Lucifer te wekken en ik sprak, kalm in het oog van mijn tornado. ‘Vervloekt ben jij dat je dit hebt gedaan. Zwoegen zul je, je hele leven lang. Je bent stof en tot stof zul je wederkeren.’ En toen, Eefje, wendde ik me tot jou met de verderfelijke woorden, ‘Jij zult je man begeren en hij zal over je heersen.’

Hoe graag nam ik mijn vonnis terug. Maar Lucy had het al vastgelegd in haar boek dat sindsdien viraal zou gaan. Al die tijd moest ik aanschouwen hoe Adam faalde, hoe zijn nazaat faalde, hoe zijn nazaats nazaat faalde en hoe vandaag zijn laatste nakomeling faalt als een incapabele clown.
Het is genoeg geweest. Nu mijn pensionering nadert, zet ik het eindelijk recht. ‘Eefje, mijn liefste Eva, wil jij mijn troonopvolger zijn?’

Met hemelse groet,
God de Heer